Saai?

Deel 44, juni 2012

Laatst kreeg ik van een kennis, (iemand die gekleurde kanaries als hobby heeft), het blad “Onze Vogels” tijdelijk mee, om het thuis eens rustig door te kunnen lezen.
Ooit, in een ver verleden, was ik ook lid van de Nederlandse Bond van Vogelliefhebbers, de vereniging die dit blad uitgeeft, al was het formaat toen wel een heel stuk kleiner.
Destijds was ik ook al onder de indruk van de meestal prachtige vogelfoto’s en ik was eveneens altijd zeer geïnteresseerd in kweekverslagen van bijzondere, niet zo vaak gehouden vogelsoorten.
Kweekverslagen = vooruitgang in onze vogelliefhebberij!
Dus wat dat betreft is er niet zo veel verschil met mijn belangstelling voor ons eigen blad.
Hoewel, er is toch een verschilletje; het blad “Onze Vogels”verschijnt elke maand en het fraaie blad van Aviornis is elke twee maanden in de bus te vinden.
Maar dat is niet zo heel erg, het ene blad is dan wel groter maar dunner en dat van ons is nou eenmaal superdik!
Het houden van vogels is een heel aparte hobby.
Als je met het vogelvirus bent besmet (sorry, = een heel oubollige uitdrukking) dan wordt je nooit weer beter.
De ziekte kent ook vele varianten, er zijn mensen die verslingerd raken aan hoenderachtigen, als kwartels, fazanten of frankolijnen, in al hun pracht en praal.
Andere lieden gaan voor tropische vogels en/of duiven en weer anderen komen niet meer bij als ze inheemse tuinvogels kunnen gaan fokken.
Liefhebbers van steltlopers zijn er, houders van papegaaiachtige vogels komen voor, hoeders van Nederlandse zeldzame pluimveerassen kun je tegenkomen en zo kunnen we nog wel een tijdje doorgaan, want er zijn zeer veel variaties in de vogelhouderij te vinden.
Dat is mooi natuurlijk, want iedere liefhebber vindt zo zijn eigen ontplooiing.
Dat is dan weer mede te danken aan het feit, dat er voor elke vorm in deze tak van sport wel weer gelijkgestemden zijn. 
Wat mij destijds, al vele jaren geleden, (maar ik zeg niet hoe lang) in het geheel niet interesseerde, was de kweek van kleurmutanten.
Ik heb daar nooit wat mee gehad, toen niet en nu ook nog steeds niet.
Ik kan daar niets mee, hoewel ik wel geprobeerd heb de kweek van een net weer iets ander kleurtje door liefhebbers van die materie te begrijpen.
Het was zelfs op een gegeven moment zo ver, dat ik een poging heb ondernomen om me in de erfelijkheidsleer te gaan verdiepen.
Het is echter niets geworden, het is met een sisser afgelopen.
Ik weet nog wel een heel klein beetje, maar te weinig om het leuk te vinden.
Wat moet ik als liefhebber van oorspronkelijke vogelsoorten met termen als: “de autosomale vererving is de vererving die op een autosomaal chromosoom liggen”.
Het is best voor te stellen dat bepaalde mensen idolaat worden van een vogelsoort, die dan weer net iets bleker, gestreepter, donkerder, gekleurder, doffer, groter, kleiner, roder of witter of blauwer is dan al die andere verschijningsvormen van die soort.
Bij de ene is de stuit weer anders, bij de ander is de staart bleker of zijn de flanken donkerder, om van de kleurnuances en kleurverschillen per vogel maar niet te spreken.
Daar raak je trouwens uiteindelijk toch nooit over uitgepraat.
In een eerdere column is door mij het fenomeen kleurmutanten al eens besproken en het uit alle macht proberen een gekleurde variant van een soort te fokken heb ik toen als een vies woord binnen onze vereniging bestempeld.
Wat moeten we nou in vredesnaam met een witte wintertaling, terwijl de oorspronkelijke zo bijzonder mooi is!
Aviornis propageert als vereniging het tentoonstellen en het fokken van kleurmutanten niet!
Dat is een duidelijk gegeven en daar ben ik persoonlijk zeer content mee, echter, het maakt je als vogelhouder wel saai (en lui).
Wij hoeven in de nazomer, als aanloop voor het komende tentoonstellingsseizoen, geen vogels te wennen aan tentoonstellingskooien.
Wij hoeven geen keuze te maken of die ene grijsgrauwe of die andere grauwgrijze variant het beter zal doen in de ogen van de allesziende keurmeester.
Wij hoeven niet bang te zijn voor het al of niet 2 punten minder krijgen op de totaalbeoordeling vanwege vogel te dun of te dik, te smerig of niet in conditie.
Termen als: “bouw en type kunnen beter, geen goede beenkleur en minder fraaie staartdracht” gaan aan ons gelukkig voorbij.
“Het groen in de nek kan wel iets geler en de kopbevedering mag iets breder”, met deze en andere zaken hoeven wij ons (hoera, hoera) niet bezig te houden, wij mogen er simpelweg ongebreideld gewoon van genieten, zonder competitie en zonder zorgen.
Nou, dan maar saai, mij maakt het niets uit, u wel?

Bart Smit

NB. Veertjes is een regelmatige bijdrage op de website van Aviornis Nederland. De column geeft niet noodzakelijk de officiële mening van Aviornis weer.

Klik voor een vergroting
Sommige vogels, zoals deze broedende kluut, zijn niet geschikt om te showen in een tentoonstellingskooi. De kweker geniet vooral van het natuurlijk gedrag wat de dieren vertonen in een zo natuurgetrouw ingerichte volière.
Klik voor een vergroting
Gedomesticeerde helmparelhoenders worden wel eens gekeurd op de tentoonstelling, maar dit is met de oorspronkelijke voorouders (op de foto een Reichenow helmparelhoen) niet mogelijk: het zijn dieren die vaak meer ruimte wensen dan dat een tentoonstellingskooi mogelijk maakt.
Klik voor een vergroting
Welke keurmeester is al eens in Afrika geweest om de Hottentottaling in haar natuurlijke omgeving te bekijken? Hoe is het "selecteren" en het "keuren" van een "oorspronkelijke diersoort" nu mogelijk aan de hand van een "rasstandaard", wanneer men geen vergelijking maakt met de dieren in hun natuurlijk leefgebied?