Groene familie

Deel 36, oktober 2011

           U kent mijn broer nog niet.
Aan de ene kant is het natuurlijk niet zo belangrijk dat u hem kent, maar aan de andere kant is het eigenlijk ook best leuk, want het is een bijzonder mens.
Wij, mijn broer en ik, hebben beiden een soort “handicap”; eigenlijk is het beter om te zeggen dat we er twee hebben.
Ten eerste zijn naamgenoten van ons véél belangrijker geworden.
Zo is mijn naamgenoot de baas van een grote winkelketen in speelgoed en de man, met dezelfde naam als mijn oudere broer Jan, is een groot zanger uit Volendam.
Maar daar kunnen wij niets aan doen en ook niets aan veranderen.
           De andere vorm van een “handicap” is dat we beide groene mannen zijn.
We hebben beiden de jachtpassie geërfd, maar niemand in de familie Smit weet van wie we die genen hebben gekregen.
Het moet van een heel verre voorvader geweest zijn, want we kunnen het nergens herleiden.
Maakt ook verder niet veel uit, voor ons blijft die passie leuk genoeg.
           Vaak gaan we samen op jacht, maar dat is beslist geen vaste gewoonte, ieder voor zich is ook best leuk.
Jan Smit is zo maar fanatieker dan ik, hij heeft beslist nóg meer passie voor de jacht.
Soms echter heeft hij wel eens een wat kort lontje en schiet hij wel eens uit zijn slof, maar dat moeten we ook weer niet al te negatief bestempelen, want hij bedoeld het vaak gewoon wel goed.
Hij windt zich soms wel eens wat te veel op en dan roept hij rare dingen, maar desondanks kunnen we het heel goed met elkaar vinden, we zijn tenslotte broers.
           Het is al weer héél wat jaren geleden dat we samen waren uitgenodigd om deel te nemen aan een drijfjacht, ergens bij ons in de buurt.
Het was een mooie herfstdag, een beetje koud, maar prachtig zonnig weer en er stond wel een stevige wind.
Het was de bedoeling dat we flink wat konijnen zouden bemachtigen.
In die omgeving kwamen toentertijd nogal wat van die dieren voor en het was beslist niet verkeerd om er een fors aantal van te pakken te zien te krijgen om nog meer schade verder te beperken.
Een aantal drijvers was uitgenodigd om de konijnen uit het struweel te drijven en voor zich uit te jagen.
Drijvers waren toen vaak gepensioneerde lieden, die voor een beste borrel (na afloop) en een paar stukken wild, heus wel de gehele dag door de weelderig groeiende braamstruiken en ander struikgewas wilden ploeteren.
Doordat ze gebruik maakten van een stevige (wandel)stok, waarmee ze daarbij op allerlei bosjes, takken en boomstammen sloegen werden deze mensen ook wel “kloppers” genoemd.  
Ze waren bovendien zeer ervaren, want ze hadden het al véle keren vaker gedaan.
Het is, zoals gezegd, al heel lang geleden, maar het heugt mij nog wel, dat ik toen ook mee liep in de drijverslinie.
           Aan het eind van deze, met struikgewas begroeide vlakte, stonden de schutters opgesteld, ook op een lange rij, maar met een grotere tussenruimte, die tussen de jagers onderling al snel meer dan tachtig meter bedroeg.
Dit is een jachtmethode die toen en ook nu nog veel wordt toegepast en zijn nut heeft bewezen, echter, het gaat natuurlijk dan pas goed, als ook het wild keurig meewerkt.
Maar niet alle los geklopte konijnen gaan rechtstreeks naar voren.
Welnee, linksaf en rechtsaf is ook nog mogelijk en terug tussen de drijvers door maak je als konijn ook een heel goede kans om het er levend af te brengen.
           Ook komt het voor dat er ander wild op de proppen komt en probeert het vege lijf te redden door er héél vlug vandoor te gaan.
Fazanten zijn wat dat betreft berucht.
Niet dat je er vreselijk bang voor hoeft te zijn, zo berucht zijn ze nou ook weer niet, maar je moet als groen mannetje wel heel goed kunnen schieten wil je een fazant kunnen bemachtigen.
Fazanten gaan namelijk met veel misbaar omhoog en proberen dan zo snel mogelijk, met de wind mee, weg te vliegen en ik kan u verzekeren, als het stevig waait, gaan ze héél hard!
Voor mij is dat altijd een hele opgave en voor mijn broer Jan nog veel meer, want de kwaliteit van zijn ogen is een aantal graden minder.(weliswaar gecorrigeerd door een bril met sterke glazen, maar toch!)
           Zo is het toen gebeurd dat de drijvers een fazant losmaakten uit een dicht braambosje.
Het was een haan. Blijkbaar had deze haan zijn dag niet, want de vogel vloog, vreemd genoeg, rechtstreeks op de schutters af om daarna in volle vaart, met de wind in de rug, vóór de geweerdragers op de juiste hoogte langs te vliegen, van links naar rechts.
Daarbij had elke jager ruim de kans om het  arme beest te raken en je zou toch verwachten, dat het bij het eerste de beste schot raak was.
Maar nee, de eerste jager van de linie was zeker te verbouwereerd en schoot twee keer mis.
De geschrokken vogel vloog zo nodig een ietsje sneller maar ook de tweede, in het groen geklede persoon, schoot twee maal tevergeefs. De fazantvogel bleef stoer zijn weg langs de geweren vervolgen om ook de derde, de vierde en de vijfde, zonder maar een veer te verliezen, te passeren. Bij de zesde jager op rij mislukte het ook de vluchtende vogel te raken en de zevende maakte er met zijn twee gemiste kansen eveneens een potje van.
De fazantenhaan voelde zich intussen misschien wel oppermachtig en vloog razendsnel onverstoorbaar door in de richting van de laatste schutter in de lijn en dat was Jan.
Die had zich al gedurende de hele vluchtweg van de jachtfazant, vanaf de eerste mislukte schoten, buitengewoon staan op te winden.
Niemand, van de doorgaans toch goed schietende jagers, was het gelukt om de vogel neer te halen en daar was Jan echt niet blij mee en hij vond het dan ook helemaal niet komisch.
Hij had zich steeds kwader gemaakt en koelde zijn woede spontaan op de nietsvermoedende, dapper doorvliegende vogel, die kennelijk niet wenste mee te werken.
“Val nou”, riep hij woest, al tierend, stampvoetend en met overslaande stem, “val nou, je hebt nou toch wel zo veel lood in je donder dat je van het gewicht alléén al zou moeten vallen”!
De voortrazende fazant luisterde niet en vervolgde koelbloedig zijn weg tot hij bijna bij Jan was aangekomen, die, fanatiek als hij was, al met het geweer in de aanslag de vogel stond op te wachten. Hij, Jan Smit, zou de andere zeven blunderende jagers wel eens wat laten zien!
Hij, de laatste schutter op de linie, zou die vogel wel eens uit de lucht plukken, dat was zeker!
           Echter, het liep volledig anders! Nog vóór het schot gevallen was viel toen de vogel en suisde als een baksteen naar beneden, vlak voor de voeten van mijn verbouwereerde broer Jan, die plompverloren de haan van de grond oppakte en hem aan de anderen toonde.
Van dat speciale moment heeft een bevriende tekenaar (en verwoed klopper/drijver) een prachtige, goed gelijkende prent gemaakt.
Die ingelijste plaat hangt bij Jan aan de schouw in de woonkamer en wordt door hem gekoesterd als een kostbaar kleinood.
           Bij de aanblik van deze tekening komt telkens de volgende zin bij mij naar boven:  “Hoe mijn boze broer Jan Smit niet schoot en toch een fazant als beloning kreeg”!
Zo, nu kent u mijn broer Jan ook, hij staat op de tekening.
Ik wilde u dit waar gebeurde verhaal niet onthouden.

Bart Smit

NB. Veertjes is een regelmatige bijdrage op de website van Aviornis Nederland. De column geeft niet noodzakelijk de officiële mening van Aviornis weer.

Klik voor een vergroting
Klik voor een vergroting
Fazant, Phasianus colchicus